Weldam
Tuin
De provincie Overijssel is rijk aan tuinen van historisch belang en de tuin van kasteel Weldam is hiervan een belangrijk voorbeeld.
De historische buitenplaats Weldam vormt de kern van het gelijknamige landgoed, waarvan het huis, de oorspronkelijke havezathe en thans kasteel Weldam, in het centrum is gelegen. Het omgrachte kasteel dankt zijn huidige vorm vooral aan een grote verbouwing in de jaren 1644-1645, toen het zestiende-eeuwse rechthoekige gebouw werd voorzien van een classistische voorgevel en twee vooruitspringende gevels.
Eind van de zeventiende eeuw werden de beide bouwhuizen gebouwd, het geheel werd in 1695 omsloten door twee hekstijlen met daarop de wapens van verschillende families. Het meest in het oog springende wapen - een geharnaste ridder te paard, zwaaiend met een zwaard - is van de familie Ripperda, de toenmalige bewoners van Weldam.
In 1879 werd het huis opnieuw ingericht en de tuinen opnieuw aangelegd in opdracht van Maria Cornelia barones van Heeckeren van Wassenaer en haar echtgenoot Willem Carel Philip Otto graaf van Aldenburg-Bentinck en Waldeck-Limpurg.
Nadat eerst door de Duitse landschapsarchitect Eduard Petzold een plan was gemaakt voor aanleg van een tuin in landschappelijke stijl dat niet werd uitgevoerd, kreeg in 1885 de Franse tuinarchitect Edouard André te Parijs opdracht om binnen de grachten rond het huis een tuin in formele trant aan te leggen. De uitvoering van het plan liet André over aan zijn leerling Hugo A.C. Poortman. In de tuin is veel gebruik gemaakt van buxus- en taxushagen, in vorm gesnoeide buxus- of taxusbomen, parterres de broderie en er is een berceau: vormen en planten die herinneren aan de zeventiende-eeuwse tuinen. Daarnaast zijn er echter ook rododendrons, rozen, éénjarige planten en heesters: geliefde planten in de tweede helft van de negentiende eeuw. De tuin van kasteel Weldam is een voorbeeld van laat negentiende-eeuwse restauratie van de zeventiende-eeuwse baroktuinen. Deze manier van aanleg wordt wel "style mixte" of neobarok genoemd.
Beschrijving tuin:
Geheel symmetrisch is het zuidelijk deel aan de voorzijde van de tuin. Links en rechts van de door jonge kastanjes omgeven oprijlaan liggen de twee verdiepte parterres met hun sierlijke buxusvormen. Deze parterres zijn na 1945 sterk vereenvoudigd. In de westelijke parterre staan sinaasappelboompjes in houten kuipen langs één kant van het hoger gelegen wandelpad, dat naar de loofgang voert. Deze oranjeboompjes worden van oktober tot midden mei vorstvrij bewaard in de oranjerie, welke in de moestuin aan de overkant van de laan staat. Weinig ruimten werken zo inspirerend als de 145 meter lange berceau van geschoren beuk (Fagus sylvatica) die zo is gesitueerd, dat gedurende de morgen zijlicht valt door de hoge smalle poorten, die in de zijwand zijn geknipt. Door het binnenvallend strijklicht ontstaat een spel van licht en donker. Aan begin en einde van de berceau staan wapenstenen met het ankerkruis van Bentinck en het jaartal 1709, afkomstig van het huis Diepenheim, stamhuis van de familie Bentinck. Het ijzeren staketsel, waar eens de beuken overheen werden geleid is in 1887 gemaakt door de Gebr. Stork & Co. te Hengelo.
Rechts van de loofgang bevindt zich de parterre de broderie. Deze Franse tuin met buxuslofwerken komt vooral tot zijn recht voor een beschouwer op een hoog gezichtspunt. Hierna komt men bij de doolhof. In 1999 is deze doolhof opnieuw ingeplant aan de hand van het oorspronkelijke ontwerp. De doolhofwanden bestaan uit thujaheggen. Midden in de doolhof verheft zich de houten uitkijktoren, waarvan men een mooi uitzicht heeft over de gehele tuinaanleg. Van hieruit heeft men ook een fraai uitzicht op het kasteel met de vierkante en achthoekige toren, die in 1898 en 1899 aan het huis zijn toegevoegd. Na de doolhof komt men op het pad omgeven door zorgvuldig gesnoeide taxuskegels, verdiept liggende gazons en taxuslofwerken. Zoals bij de Franse tuin ook het geval was, komen deze lofwerken vooral tot hun recht, wanneer men ze bekijkt vanuit het kasteel. Links van het pad staat een door stutten ondersteunde Pinus cembra. Deze boom dateert uit 1840, dus van vóór de aanleg van de huidige tuin. Achter de Pinus cembra is de speelweide (tapis vert), omgeven door linden. Deze weide is tegenwoordig het domein van schapen. Na de rozentuin komt men in het minder formele gedeelte van de tuin met sierheesters, bolgewassen e.d. In het gazon tegen de gracht, staat in buxus de naam MARY, naar de voornaam van de eerder genoemde gravin Bentinck. Hier begint het privégedeelte van de tuin met o.a. het tuinhuisje. Dit gedeelte is niet voor publiek toegankelijk. De tuin wordt ook aan deze kant afgesloten met een verdiepte parterre en in plaats van een berceau zoals langs de linkerparterre, is hier een fraaie vaste plantenborder aangelegd.